Verwijsschema diagnostiek

Bij een vermoeden van (achteruitgang van) hartfalen is het voor de zorgverlener en/of cliënt van belang contact op te nemen met de behandelaar. Dat kan zijn een verpleegkundig specialist (hartfalen) in de wijk, hartfalenpoli, cardioloog of huisarts.

Verwijzing

  • De huisarts verwijst naar de tweedelijnszorg bij een vermoeden van hartfalen op basis de symptomen en van een afwijkend ECG en/of verhoogd (NT-Pro) BNP. Hierbij wordt overwogen de verwijzing achterwege te laten bij oudere en kwetsbare clienten voor wie diagnostiek en behandeling in de tweede lijn niet wenselijk zijn.

  • bij geleidelijke achteruitgang ondanks verhoging van de diuretica.

  • bij exacerbatie (ernstige of aanhoudende klachten ondanks behandeling)

  • bij dehydratie.

De huisarts overlegt laagdrempelig met de specialist bij:

  • achteruitgang van de nierfunctie of electrolytstoornissen.

  • aanhoudende hypertensie ondanks medicatie

  • onvoldoende controle van angina pectoris met hartfalenmedicatie

  • als de cliënt mogelijk gebaat is bij multidisciplinaire hartfalenrevalidatie

De wijkverpleegkundige of wijkziekenverzorgende verwijst naar de huisarts, cardioloog of hartfalenpoli bij het optreden van verergerende symptomen (2).

Bronnen

2. Nederlands Huisartsen Genootschap. Standaard hartfalen 4.0. [Internet]. Beschikbaar via: https://richtlijnen.nhg.org/standaarden/hartfalen. [Geraadpleegd 1 december 2021].