Invasieve behandeling & devices

Alhoewel de meeste cliënten effectief behandeld kunnen worden met leefstijlinterventies en medicatie komt een aantal cliënten in aanmerking voor andere vormen van therapie:


PCI: Percutane Coronaire Interventie, ook wel dotteren genoemd.

TAVI: Transcatheter Aortic Valve Implantation, het vervangen/vernieuwen van hartkleppen.

Interne device: Een implantaat dat het hartritme en/of het samentrekken van de hartspieren kan beïnvloeden, al dan niet met een ingebouwde defibrillator. (Zie subpagina)

Interne devices


Pacemaker

Deze worden geïmplanteerd bij cliënten met hartfalen waarbij er sprake is van bradycardie door geleidingsstoornissen of sinusknoopdisfunctie. Er is dan sprake van een curatieve behandeling. Er is maar een kleine groep cliënten met hartfalen die baat hebben bij de behandeling met een conventionele pacemakers. Het is van belang dat een adequate hartfrequentie stijging bij inspanning gecontroleerd wordt. door een zorgprofessional.


Cardiale resynchronisatietherapie (CRT)

Wanneer beiden hartkamers niet gelijktijdig samentrekken kan de implantatie van een CRT verbetering van de kwaliteit van leven geven. Een goede reden voor de implantatie is een verminderde pompfunctie in combinatie met en een prikkelgeleidingsstoornis (vaak linkerbundeltakblok). Een CRT kan ook een defibrillator functie bevatten (CRT-D)


Implanteerbare cardioverter-defibrillatoren (ICD)

Cliënten met systolisch hartfalen, vooral na een doorgemaakt myocardinfarct, hebben een verhoogd risico op overlijden. Dit risico kan duidelijk verlaagd worden door de implantatie van een ICD. ICD`s kunnen op verschillende manieren vroegtijdig snelle ventriculaire stoornissen beëindigen. Dit kan door shocktherapie of door anti-tachycardie pacing (ATP). ATP is voor cliënten vaak niet voelbaar. Shocktherapie kan als onaangenaam ervaren worden en heeft als gevolg een afname van de kwaliteit van leven. Na elke shock krijgt men twee maanden rijontzegging. Cliënten met een ICD kunnen gereanimeerd worden nádat de ICD (meestal 3x) een elektrische schok afgegeven heeft. Hierna zal de ICD nagekeken dienen te worden door een specialist omdat het door de schokken van een AED beschadigd kan zijn.


Implantatie

Devices wordt meestal onder plaatselijke verdoving onderhuids onder het sleutelbeen aan de linkerkant geïmplanteerd. Dit gebeurt meestal poliklinisch. De eerste 24 uur na de ingreep dient de arm aan de kant van de implantatie volledig geïmmobiliseerd te worden. Daarna mag de arm licht bewogen worden. Een maand lang mag de arm niet boven de schouder geheven worden. Dit is om dislocatie van het apparaatje en de draden te voorkomen. Het is wel van belang de schouder te blijven bewegen. Na de ingreep dient de wond 14 dagen schoon en droog gehouden te worden. Om irritatie te voorkomen is het advies geen knellende kleding, bretels e.d. te dragen. In de meeste gevallen zal de binnenste huidlaag met oplosbare hechtingen gehecht worden, waarna de buitenste huidlaag geplakt wordt, waardoor er veelal geen hechtingen meer verwijdert hoeven worden (1, 12).


Telemonitoring

Er zijn moderne invasieve devices die zijn uitgerust met de mogelijkheid tot controle op afstand. Er zijn ook niet-invasieve mogelijkheden voor monitoring op afstand (zoals bloeddrukmeting, hartslagmeting, gewicht).

Bronnen

  1. Meursing BTJ, Lamfers EJP. Handboek hartfalen. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum; 2021.

12. Heart failure matters. Leven met hartfalen. Beschikbaar via: https://www.heartfailurematters.org/nl_NL/Leven-met-hartfalen/Seks-en-hartfalen. [Geraadpleegd op 26 april 2022].