Bètablokkers

Bètablokkers zorgen voor de afremming van de aanmaak van de drie stresshormonen (bètareceptoren) adrenaline, noradrenaline en cortisol. Bètablokkers blokkeren de werking van deze bètareceptoren waardoor de hartslag verlaagd en er minder bloed wordt rondgepompt. Het hart heeft hierdoor minder zuurstof nodig.

Het gebruik van bètablokkers dient langzaam opgebouwd en verlaagd te worden. Het instellen op een zo hoog mogelijke dosering vraagt veel tijd en geduld van de behandelaar en de patiënt. Goede motivatie en therapietrouw is daarbij belangrijk.

De meest voorkomende zijn: metoprolol, atenolol, sotalol, pindolol, nebivolol, labetalol, esmolol, carvedilol, acebutolol.

In het begin van de behandeling kunnen klachten passend bij hartfalen optreden/verergeren. Het kan tot wel drie maanden duren voor er verbetering optreedt bij een behandeling met de bètablokker. Andere bijwerkingen kunnen zijn: bradycardie (trage hartslag), hypotensie, duizeligheid, hoofdpijn, vermoeidheid, slecht slapen en onaangenaam dromen. Koude en gevoelloze handen en voeten komen vaak voor, evenals impotentie. Er kan een toename van dyspneu optreden door bronchospasmen bij mensen met COPD. Alcohol kan de werking van een bètablokker versterken. Ook kunnen bètablokkers de werking van bloedsuikerverlagende medicatie (insuline en orale medicatie) versterken. Het is van belang regelmatig een bloedsuikercurve te maken (14).

Bronnen

14. Farmacotherapeutisch kompas. Betablokkers. Beschikbaar via: https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/groepsteksten/betablokkers__systemisch. [Geraadpleegd 26 april 2022].